Nog even naar Pica
Zondag 25 januari
Ik ben moe en voel me niet fit daarom blijf tot in de middag op mijn kamer, ben nog wel even buiten geweest, maar het was me te heet op straat en ik voelde, dat mijn lichaam rust nodig had.
Tegen de avond dan maar even de stad in en na wat gegeten te hebben knapte ik gelukkig op. Op het Plaza Pratt, vernoemd naar de gestorven held tijdens de zeeslag om Iquique, vond een folk muziekfestival plaats. De Avenida Baquedano is de flaneerstraat van weleer, hier woonden destijds de rijke nitraatbaronnen in hun neo-klassieke victoriaanse herenhuizen. Opvallend is, dat de tand des tijds ook hier langzaam zijn sporen laat zien. De deftige huizen zijn van hout opgetrokken en dusdanig bewerkt, dat het lijkt alsof ze van natuursteen zijn gebouwd. Het verf en voegsel laten hier en daar los en de plankenstructuur komt in het zicht. Dat de huizen van hout zijn opgetrokken heeft als redenen, dat hier geregeld een aardbeving plaats vindt. Hout knakt, is meer elastisch dan steen en is niet zwaar, zodat er weinig slachtoffers zullen vallen tijdens de aardschokken.
Maandag 26 januari
Na het afrekenen van het hotel ben ik de stad ingegaan. Want ik ben van plan om alsnog de resterende drie dagen in het noorden zinvol te besteden.
Iquique is op maandagmorgen een drukke stad. Ik krijg geleidelijk meer inzicht in de infrastructuur van de Chileense steden; het systeem van eenrichting verkeer, de werking van de stoplichten, de plekken waar wel en niet geparkeerd mag worden en de vriendelijkheid van de mede weggebruiker. Geen middenvingers, geen getoeter en geen gewurm tussendoor.
Wanneer ik de Desierto de Atacama in wil, moet ik water en een zonnebril hebben en moeten mijn tank en twee jerrycans vol benzine vol zijn. Ik had de laatste dagen genoeg ervaring opgedaan om me nog beter voor te bereiden.
Deze Atacama woestijn staat bekend om zijn uitzonderlijke droogte, het regent er zo goed als nooit. Pas honderdvijftig kilometer vanaf de kust begint het hooggebergte of de Altiplano en daar is de neerslag wel voldoende om de schaarse beplanting in leven te houden. Het is daar hoger dan 3.000 meter en de zeedampen koelen daar voldoende af om in nevel te kunnen overgaan. Na het middaguur vormen zich boven de Altiplano dan ook wolken en tegen vijf uur, wanneer de zonnewarmte voldoende af is gekoeld gaat het wel ergens regenen. Verderop, waar het hoger is dan 4.000 meter is al een neerslag van meer dan 2.000 mm per jaar.
Tegen het middaguur rijd ik richting Pica, een grote oase in de Atacama woestijn.
Onderweg naar Pica, vanaf Iquique rechtsaf de Trans-American Highway op, valt het mij op, dat ondanks dat ik in de Atacama woestijn ben er onderweg veel meer bedrijvigheid is dan in het noordelijk deel. De vroegere nitraatwinning heeft destijds veel bewoners aangetrokken en op sommige plaatsen waar voldoende mogelijkheden waren om met water te irrigeren zijn de bewoners gebleven. Andere dorpen zijn veranderd in spookdorpen, toen hier rond 1930 de nitraathandel instortte. Bijvoorbeeld Humberstone en Santa Laura zijn zulke verlaten nederzettingen.
Er groeien ook veel meer bomen en struiken, waarschijnlijk allemaal kunstmatig van water voorzien.
In Pica is het groen van sinaasappels, citroenen, limoenen en andere fruitbomen. Daar waar niet geirrigeerd wordt, is het dor zand. Sommige eigenaren hebben blijkbaar hun irrigatie rekening niet voldaan, want tussen de groene percelen zijn hier en daar percelen met verdroogde bomen waar te nemen.
In Pica is voldoende gelegenheid om te overnachten en de hostel met een kleine zwembad lijkt mij wel wat, voor de prijs wil ik helemaal niet verder zoeken. Men moet nu geen vergelijking maken tussen hotels met zwembad in Spanje en die hier in de droge woestijn, maar een schoon zwembad is voor mij overal het zelfde.
Dinsdag 27 januari
Dit zal de laatste dag in Chili zijn dat ik iets ga ondernemen. Morgenavond moet ik een overnachting in Iquique zoeken, want donderdagmorgen vlieg ik al vrij vroeg naar Santiago. In Santiago zal ik de middag nog wat door de stad slenteren, ergens een terras zoeken en een restaurantje nemen om mij te sterken voor de drie vluchten naar Amsterdam. In het vliegtuig is het eten niet bijzonder en op de luchthavens is het te veel junkfood.
Het plan is om alsnog naar Salar de Huasco te gaan, daar wou ik afgelopen zaterdag dus langs. Met wat brood en beleg, voldoende water en goede moed nam ik de weg naar het oosten, omhoog door de woestijn. Buiten Pica staan nog wat schamele hutten, blijkbaar bewoont, maar deze bewoningen zijn voor ons in Nederland te slecht om er geiten of kippen in te houden. Vaak zijn de wanden van spaanplaten en het dak wordt water of zand dicht gehouden door een golfplaat. Als omheining worden pallets gebruikt.
Verderop, na deze hutjes, komt eerst de algemene stortplaats, niet de gemeentelijke, maar zoals in Nederland de dumpplaats voor illegaal afval. Hier lijkt dat ernstiger, omdat er geen camouflage van struikgewas is. Het plastic zwerft overal over de zanderige vlakte.
Hoger de zandduinen in wordt de weg ook zanderiger en ik heb mij voorgenomen om deze laatste dag niet te gaan stunten. Het mulle zand drijft de auto heen en weer.
Wanneer ik hoger dan 3.000 meter ben, neemt de vegetatie ook toe, eerst veel dorre sprietjes gras in het zand, later wordt de bodem meer stenig en rotsachtiger en hier staan dan ook meer kleine houtige planten, vooral veel Baccharus soorten.
Ik rijdt met open ramen, want de koele wind is aangenamer dan de airco.
Na ruim veertig kilometer kom ik op een splitsing en heb direct in de gaten dat dit de verbinding moet zijn tussen de havenstad Iquique en de grote kopenmijnen. Ik moet wachten voor een vrachtwagen waar vier reusachtige banden op staan, ieder zeker vier meter in diameter. Deze worden gebruikt onder de grote vrachtwagens, die vanuit de dagbouw mijnen de kopererts naar de oppervlakte rijden. Deze vrachtwagen wordt gevolgd door verschillende tankwagens met brandstof voor de slurpende erts vervoerende giganten.
Maar ik steek de weg over en rijd richting het zoutmeer Salar de Huasco. Ik had de afgelopen week al verschillende zoutmeren gezien en had dan ook de gedachte, dat deze geen indruk meer op mij zou maken. Maar nadat ik over een heuvel de bocht om rijd, dan stokt mijn adem, onder mij ligt een totaal ander landschap dan dat ik gewend was. Een prachtige witte bodem onder sterk geplooide berghellingen.
Later loop ik voorzichtig het zoutmeer op, richting de groepen flamingo’s, oppassend dat ik mijn ademhaling onder controle hou, want ik ben weer op de voor mij onaangename hoogte van 4.500 meter. Voor me pruttelt koud water uit de bodem en stroomt naar het meer.
Wanneer ik wil opstaan uit de hurkende houding om foto’s te kunnen maken, voel ik de duizeligheid opkomen. IK blijf daarom maar een uurtje in dit dal en vertrek weer naar de splitsing, waar ik de weg neem richting het zuiden.
Onderweg, op deze prachtig geasfalteerde weg, kom ik heel veel brandstof- en bulk vrachtwagens tegen, afkomstig van de mijnen.
Na twintig kilometer rijd ik een dal met zoutvlakte in, dit is de kleinere Salar de Coposa, maar hier is een ander fenomeen waar te nemen. Vanuit het zoutmeer stijgt een dichte nevel op en deze hangt in slierten tussen de bergtoppen. Blijkbaar sijpelt hier warm en zouthoudend water uit de bergen. Ik neem nog wel de moeite om even stil te staan, maar de route die voor mij lig is lang en zo te zien op de kaart met weinig plaatsjes waar ik zou kunnen overnachten. Waarschijnlijk zal ik met een grote boog weer terug naar Pica moeten rijden, kan ik ook gelijk mijn zwavelhanddoek halen, die daar nog buiten hangt te stinken. Deze handdoek behoort tot die bezittingen waar ik meer dan vijfentwintig jaar zuinig op ben geweest.
Zestig kilometer verderop passeer ik verschillende grote slagbomen, deze stonden omhoog en er was niemand in de buurt. Schouderophalend reed ik dertig kilometer verder, passeerde veel grote zoutbergen, veel brandstoftanks, grote gestapelde wooncontainers, parkeerplaatsen vol passagiersbussen en rode Toyota pick-up’s en veel pijpleidingen. Ik ben niet onnozel en had best in de gaten, dat hier iets anders te doen was dan een toeristische attractie. Uiteindelijk, nadat ik de weg naar Mina Quebrada had ingeslagen werd ik ingehaald en staande gehouden door de bewaking, zo bleek later. Deze Amerikanen vroegen uiteraard waar ik naar toe snelde. Na overleg volgde ik hun tot de eerste slagboom, die nu gesloten bleek te zijn.
Ik bevond me op het terrein van de Ik gaf aan, dat mijn kaart deze prive en verboden terrein niet weergaf.
Vriendelijk namen we afscheid, nadat de heren me gevraagd hadden of ik voldoende brandstof en water bij me had, het zou een lange terugweg worden en er dreigde inmiddels een hevig onweer boven het Salar de Coposa.
Volgens mijn berekening zou ik tegen zeven uur weer in Pica zijn, terug langs de golvende weg en daarna linksaf over de zanderige woestijnweg.
Aangezien de zon al aan het zakken was, kwamen de contouren van de zandduinen mooier uit dan tijdens de ochtendrit.
Mijn handdoek hing er nog, mijn kamer was verschoond en…….nog vrij. Een half uur later zat de hostel vol.
Woensdag 29 januari
Langzaam wakker worden, wakker uit een droom die Chili heet.
Ik neem vanmorgen de tijd om mijn zaakjes op orde te stellen, mijn tassen goed inpakken, mijn laatste belevenissen bijwerken en genieten van deze oase van rust, want dat biedt Pica wel. Rust, niet dat ik moe ben, maar rust in mijn verlangens. Ik heb meer en veel meer gezien en meegemaakt dan dat er op mijn verlanglijstje stond.
Ik heb mijn routes, die ik thuis met de Chileense kaarten op mijn tekentafel had uitgestippeld, verreden. Ik had nooit durven dromen van dat ik dit allemaal zou kunnen zien.
Vanuit Pica aanvaart ik geleidelijk de thuisreis.
Eerst naar Iquique, morgenvroeg vlieg ik op tijd naar Santiago.
Vrijdagmorgen vlieg ik nog vroeger via Rio naar Madrid en verwacht zaterdagmorgen op Schiphol een kop echte koffie bij Starbucks te kunnen drinken.